Beperkt privégebruik auto lastig aan te tonen zonder rittenadministratie

Zonder rittenadministratie is het een stuk moeilijker om aan te tonen dat een door de werkgever ter beschikking gestelde auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt, bleek onlangs maar weer eens bij het gerechtshof Den Haag. De bewijslast is in zo’n geval dusdanig zwaar dat niet kan worden volstaan met het aannemelijk maken van het beperkte privégebruik, maar dat overtuigend bewijs geleverd dient te worden.

De directeur van een bv kreeg door zijn werkgever een Lexus LS600HL ter beschikking gesteld, daarnaast reed hij privé in een Audi Q7. De man vroeg en kreeg van de Belastingdienst een verklaring geen privégebruik auto voor de Lexus. De inspecteur vroeg jaren later aan de directeur om gegevens te verstrekken waaruit bleek dat hij van 2011 tot en met 2013 hoogstens 500 privékilometers per jaar had gereden.

Het hebben van een Audi Q7 is onvoldoende
De directeur had geen rittenadministratie bijgehouden en stelde daartoe (terecht) ook niet verplicht te zijn.

De bewijslast om aan te tonen dat de Lexus voor niet meer dan 500 kilometer privé was gebruikt rustte echter wel bij hem. De rechtbank Den Haag  oordeelde eerder dat hij daarin niet was geslaagd. De enkele verklaring van de directeur dat hij pertinent niet privé met de Lexus had gereden en de omstandigheid dat hem privé een Audi Q7 ter beschikking staat, maakten dat niet anders.

Kilometerstaat, gegevens garage & softwaretool
In hoger beroep kwam de directeur met meer onderbouwing op de proppen. Een achteraf opgestelde en nadien verbeterde kilometerstaat waar de per jaar gereden kilometers uit blijken, onder andere gebaseerd op de agenda van de man, door de garage opgegeven kilometerstanden en brandstofbonnen, een onderbouwing waaruit blijkt dat met de privéauto per jaar circa 10.000 kilometer is gereden, het gegeven dat uit een inmiddels aangeschafte, en door de Belastingdienst gecertificeerde, softwaretool blijkt dat de directeur met de auto in de jaren 2015 tot en met 2018 jaarlijks nagenoeg hetzelfde aantal zakelijke kilometers heeft afgelegd als in de jaren 2011, 2012 en 2013 en een door hemzelf in mei 2014 opgestelde en ondertekende verklaring dat hij in de in geschil zijnde periode met de auto geen privékilometers heeft gereden.

Niet aannemelijk maken, maar overtuigend bewijzen
Met al die bewijsmiddelen in samenhang bezien was volgens de directeur op een andere manier dan met een rittenadministratie alsnog aan de bewijslast voldaan. Het gerechtshof is het daar niet mee eens en oordeelt dat de bijtelling ten onrechte achterwege is gebleven.

‘Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aangetoond dat de nadien opgemaakte kilometerstaten een betrouwbare weergave vormen van het gebruik van de auto’, spreekt het Hof uit. ‘Belanghebbende heeft het door hem in aanmerking genomen aantal kilometers woon-/werkverkeer, noch de in de kilometerstaat opgenomen zakelijke ritten voldoende onderbouwd. In dit verband geldt dat de bewijslast in geschillen als de onderhavige dusdanig zwaar is dat belanghebbende niet kan volstaan met het aannemelijk maken van de door hem gestelde feiten, maar dat belanghebbende overtuigend bewijs dient te leveren. Nu hij daar, voor wat betreft de onderbouwing van de in de verbeterde kilometerstaat opgenomen gegevens, niet in is geslaagd, doet belanghebbende met de kilometerstaat niet blijken dat hij in de jaren 2011, 2012 en 2013 jaarlijks niet meer dan vijfhonderd privékilometers met de auto heeft gereden.

[…] De omstandigheid dat belanghebbende in de jaren 2011, 2012 en 2013 per kalenderjaar circa 10.000 kilometer met zijn privéauto heeft gereden, de vergelijking met de in latere jaren op basis van de softwaretool geregistreerde zakelijke kilometers, alsmede de door belanghebbende in mei 2014 opgestelde verklaring doen evenmin blijken dat niet meer dan vijfhonderd kilometer privé is gereden. Er worden door belanghebbende immers geen objectieve en controleerbare gegevens overgelegd die zijn toegespitst op het kilometerverbruik van de auto in de in geschil zijnde jaren. De stelling van belanghebbende dat al de door hem aangedragen bescheiden in samenhang dienen worden te bezien, resulteert niet in een andere uitkomst.’